HOOFDPAGINA

OVERZICHTEN

Hieronder vind je zes koppelingen naar beknopte en uitgebreide overzichten van de moedertaal- en de wiskundeprogramma's en van de beoogde eindtermen.

Beknopt overzicht van de moedertaalprogramma's op de JosSoft-cd

Beknopt overzicht van de wiskundeprogramma's op de JosSoft-cd

Overzicht van de beoogde eindtermen bij de moedertaalprogramma's op de JosSoft-cd

Overzicht van de beoogde eindtermen bij de wiskundeprogramma's op de JosSoft-cd

Uitgebreid overzicht van de moedertaalprogramma's op de JosSoft-cd

Uitgebreid overzicht van de wiskundeprogramma's op de JosSoft-cd

Beknopt overzicht moedertaalprogramma's

Eerste klas          Tweede klas          Derde tot en met zesde klas          Zesde klas

MOEDERTAAL

- Naam van een programma

- Omschrijving van een programma

 

eerste  klas

01. Spiegelbeeldwoorden : visueel

01. Spiegelbeeldwoordparen zoals   raam – maar   aanklikken, vormen en lezen

02. Spiegelbeeldwoorden : auditief

02. Bij spiegelbeeldwoordparen zoals   kat – tak   het  gehoorde  woord  aanklikken.

03. Structuurreeksen--lat

03.  Bij structuurreeksen zoals   b a l - d a l - g a l - ...   de ontbrekende beginletter invullen.

04. Structuurreeksen--kaas

04.  Bij structuurreeksen zoals   b a a s - h a a s - k a a s- ...   de ontbrekende beginletter invullen.

05. Structuurreeksen--poes

05.  Bij structuurreeksen zoals   b o e l - d o e l - k o e l- ...   de ontbrekende beginletter invullen.

06. Knip-pink

06. Eénlettergrepige woordparen zoals   knip – pink   aanklikken, vormen en lezen

07. Plaatjesdictee--zwaan

07. Eénlettergrepige woorden zoals  boom, zwaan, hert  vormen en schrijven bij aanbieding van afbeelding.

moedertaal

tweede  klas

08. Slang-langs-glans

08. Eénlettergrepige trio's zoals   slang – langs – glans   aanklikken, vormen en lezen

09. Wal+vis

09. Samengestelde woorden zoals   bal–pen   vormen en lezen

10. Plaatjesdictee-fruitkorf

10. Tweelettergrepige woorden zoals  fruitkorf  vormen en schrijven bij aanbieding van afbeelding.

11. Dictee-speelt

11. Visueel en auditief dictee van woordparen zoals  klas – slak   en van  -trio's zoals   kerst – sterk – strek.

12. Dictee-sneeuw

12. Visueel dictee van woorden met   eu, ui, eeu, ieu, aai, oei, ooi  en   uw

moedertaal

derde  tot  en  met  zesde  klas

13. Voetbal+wedstrijd

13. Samengestelde woorden zoals   voetbal–wedstrijd   vormen en lezen

14. Plaatjesdictee-kleurpotloden

14. Woorden zoals  indianentent  vormen met lettergrepen en schrijven bij aanbieding van afbeelding.

15. Dictee--dwergmuts

15. Visueel en auditief dictee van tweelettergrepige woorden zoals   kerstmarkt.

16. Dictee--telefoneren

16. Visueel en auditief dictee van meerlettergrepige woorden zoals   verschillende.

17. Enkel-dubbel-1

17. Verenkeling en verdubbeling :  woorden aanklikken

18. Enkel-dubbel-2

18. Verenkeling en verdubbeling :  woorden typen

19. Pv-tt-dansen

19. Persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van werkwoorden zoals   dansen

20. Pv-tt-wuiven

20. Persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van werkwoorden zoals   wuiven   en   lezen

21. Pv-tt-rijden

21. Persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van werkwoorden zoals   rijden   en   rusten

22. Pv-tt-herhaling

22. Persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van werkwoorden zoals  dansen, wuiven, lezen  en  rijden

23. Pv-vt-dansen

23. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   dansen

24. Pv-vt-rusten

24. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   melden   en   rusten

25. Pv-vt-vragen

25. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   vragen

26. Pv-vt-rijden

26. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   rijden   en   fluiten

27. Pv-vt-herhaling

27. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   dansen, rusten, vragen   en   rijden

moedertaal

zesde  klas

28. Deelwoord--versierd-beslist

28. Voltooide deelwoorden van werkwoorden zoals versieren, beslissen,  ... , herkennen, vormen en schrijven.

29. Deelwoord--gespeeld-gewerkt

29. Voltooide deelwoorden van werkwoorden zoals   spelen, werken, ... , herkennen, vormen en schrijven.

30. Deelwoord--uitgesteld-opgelost

30. Voltooide deelwoorden van ww. zoals   uitstellen, oplossen, ... , herkennen, vormen en schrijven.

31. Deelwoord--geroepen-genomen

31. Voltooide deelwoorden van werkwoorden zoals  roepen, nemen, ... ,herkennen, vormen en schrijven.

32. Deelwoord--ontkurkte-fles

32. Voltooide deelwoorden van allerlei werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord herkennen, vormen en schrijven.

33. Deelwoord--spelend

33. Onvoltooide deelwoorden van allerlei werkwoorden herkennen, vormen en schrijven.

34. Deelwoord--spelend-kind

34. Onvoltooide deelwoorden van allerlei werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord herkennen, vormen en schrijven.

35. Deelwoord-herhaling

35. Voltooide en onvoltooide deelw. als deel van wwgr. of als bijvoeglijk naamwoord herkennen en schrijven.

36. Persoonsvormen-tt-vt-herhaling

36. Persoonsvormen van allerlei werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd herkennen en schrijven.

37. Werkwoordvormen-herhaling

37. Persoonsvormen en deelwoorden van allerlei werkwoorden herkennen en schrijven.

moedertaal

overzichten

Beknopt overzicht wiskundeprogramma's

Eerste klas     Tweede klas     Derde klas     Vierde tot en met zesde klas     Alle klassen

WISKUNDE

- Naam van een programma

- Omschrijving van een programma

 

eerste  klas

01. Tienreeks

01. Getallen tot 10 ordenen van minder naar meer en omgekeerd : < en > plus getallenas

02. Splitsingen tot 10

02. Getallen tot en met 10 splitsen :  splitsgetal links of rechts of beide splitsgetallen invullen

03. Optellen tot 10

03. Optellen tot 10 met verzamelingen, rij plaatjes, getalbeelden, splitsingen en reeksen

04. Aftrekken tot 10

04. Aftrekken tot10 met verzamelingen, rij plaatjes, getalbeelden, splitsingen en reeksen

05. Plus en min tot 10

05. Met termen, aftrektal, aftrekker, som, verschil en bewerkingssymbolen optellingen en aftrekkingen samenstellen

06. Twintigreeks

06. Getallen tot 20 ordenen van minder naar meer en omgekeerd : <, >, getallenas, T en E, 20-veld

07. Vergelijken tot 20

07. Bij vergelijkingen zoals 3 + 7 ? 10  of  10 > ? + 6 de ontbrekende term of het vergelijkingssymbool invullen

08. Optellen tot 20 zb

08. Optellingen zoals 15 + 3  en  3 + 15 uitvoeren met en zonder getalbeelden en in reeksen

09. Aftrekken tot 20 zb

09. Aftrekkingen zoals 18 - 3  en  18 - 13 uitvoeren met en zonder getalbeelden en in reeksen; ook A - v = a

10. Optellen tot 20 mb

10. Optellingen zoals 8 + 5  en  5 + 8  uitvoeren met en zonder getalbeelden en in reeksen; commutativiteit toepassen

11. Aftrekken tot 20 mb

11. Aftrekkingen zoals 13 - 8 uitvoeren met en zonder getalbeelden en in reeksen; ook A - v = a  en  v + a = A

12. Optellen tot 20 mb-zb

12. Drie soorten plussommen oplossen :  12 + 7, 4 + 13  en  7 + 5; ook de corresponderende minsommen vinden

13. Aftrekken tot 20 mb-zb

13. Drie soorten minsommen oplossen :  17 - 4, 17 - 13  en  17 - 9; ook de corresponderende plussommen vinden

14. Producten tot 20

14. Vermenigvuldigingen zoals 3 x 5 uitvoeren met verzamelingen en rijen plaatjes; commutativiteit toepassen

15. Delingen tot 20

15. Delingen zoals 18 : 3 en 3 in 18 uitvoeren met verzamelingen en rijen plaatjes; deler en quotiënt omwisselen

wiskunde

tweede  klas

16. Honderdveld : TE

16. Op blind honderdveld getallen lokaliseren, vormen en lezen :  T rood  en  E  blauw, ook in het telwoord 

17. Honderdreeks

17. Stijgend  en/of  dalend tellen per 1 en per 10; oefeningen met spiegelbeeldgetallen zoals 27 en 72

18. T + T --- TE + T --- T + TE

18. Sommen zoals 30 + 50 associëren met de som 3 + 5; ook sommen zoals 57 + 30  en  40 + 28 oplossen

19. T – T en TE – T

19. Aftrekkingen zoals 80 - 50 associëren met de aftrekking 8 - 5; ook aftrekkingen zoals 57 - 30 oplossen

20. TE + E en E + TE zb

20. Optellingen zoals 32 + 5 oplossen met en zonder grafische voorstelling

21. TE – E zb

21. Aftrekkingen zoals 87 - 5 oplossen met en zonder grafische voorstelling

22. TE + T ↔ TE + E

22. Optellingen zoals 32 + 50 oplossen in confrontatie met optellingen zoals 32 + 5 met en zonder grafische voorstelling

23. TE - T ↔ TE - E

23. Aftrekkingen zoals 89-50 oplossen in confrontatie met aftrekkingen zoals 89-5 met en zonder grafische voorstelling

24. TE + TE zb

24. Optellingen zoals 34 + 52 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 34+50 = 84 en 84+2 = 86

25. TE – TE zb

25. Aftrekkingen zoals 78 - 52 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 78 - 50 = 28 en 28 - 2 = 26

26. TE + E = T

26. Optellingen zoals 32 + 8 oplossen met en zonder grafische voorstelling

27. TE – E = T

27. Aftrekkingen zoals 87 - 7 oplossen met en zonder grafische voorstelling

28. TE + E en E + TE mb

28. Optellingen zoals 46 + 7 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 46 + 4 = 50 en 50 + 3 = 53

29. TE – E mb

29. Aftrekkingen zoals 82 - 7 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 82 - 2 = 80 en 80 - 5 = 75

30. TE + TE = T

30. Optellingen zoals 56+24 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 56 + 20 = 76 en 76 + 4 = 80

31. T – TE

31. Aftrekkingen zoals 80 - 37 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 80 - 30 = 50 en 50 - 7 = 43

32. TE + TE mb

32. Optellingen zoals 58 + 37 in twee of drie stappen oplossen met en zonder grafische voorstelling

33. TE – TE mb

33. Aftrekkingen zoals 85 - 37 in twee of drie stappen oplossen met en zonder grafische voorstelling

34. Plus tot 100 : alles

34. Veertien types optellingen tot 100 :  T+T -- T+E -- E+TE -- TE+E=T -- E+TE=T -- TE+T -- T+TE -- ...

35. Min tot 100 : alles

35. Negen types aftrekkingen tot 100 :  T-T -- T-E -- TE-T -- TE-E=T -- TE-E zb -- TE-TE =T-- TE-TE zb -- ...

36. Maaltafels van 4, 5 en 6

36. Maaltafels van 4, 5 en 6 oefenen :  groepje meer of minder; op de productgetallen klikken of ze vormen.

37. Maaltafels van 2, 3 en 9

37. Maaltafels van 2, 3 en 9 oefenen :  groepje meer of minder; op de productgetallen klikken of ze vormen.

38. Maaltafels van 7 en 8

38. Maaltafels van 7 en 8 oefenen :  1of 2 groepjes meer of minder; op de productgetallen klikken of ze vormen.

39. Productenveld-1

39. Op blind productenveld maaltafels oefenen en tellen met sprongen

40. Productenveld-2

40. Op blind productenveld groepjes van 3 of 4 gelijke producten zoeken plus moeilijke producten

41. Gelijke producten (48)

41. Bij producten die 3 of 4 keer voorkomen in de maaltafels de ontbrekende factoren invullen of aanklikken

42. Overige producten (52)

42. Bij producten die 1 of 2 keer voorkomen in de maaltafels de ontbrekende factoren invullen of aanklikken

43. Alle maaltafels

43. Bij de maaltafels op de passende productgetallen klikken of ze vormen door op de passende cijfers te klikken

wiskunde

derde  klas

44. Deeltafels van 1, 2, 5 en 10

44. De deeltafels van 1 - 2 - 5 en 10 en de omkeringen oefenen, bijvoorbeeld 40 : 10 = 4 en 40 : 4 = 10.

45. Deeltafels van 3, 4 en 6

45. De deeltafels van 3 - 4 - 6  en de omkeringen oefenen, bijvoorbeeld 30 : 10 = 3 en 30 : 3 = 10.

46. Deeltafels van 7, 8 en 9

46. De deeltafels van 7 - 8 - 9 en de omkeringen oefenen, bijvoorbeeld 70 : 10 = 7 en 70 : 7 = 10.

47. Deeltallenveld-1

47. Op blind deeltallenveld quotiënten van deeltafels associëren met de corresponderende producten

48. Deeltallenveld-2

48. Op blind deeltallenveld gelijke en moeilijke deeltallen aanklikken

49. Honderdveld : deeltallen

49. Op honderdveld getallen aanklikken die deelbaar zijn door 2 t.e.m. 9 plus getallen met rest 1 of 3

50. Gelijke deeltallen

50. Gelijke deeltallen zoals 12 : 2 = 6 -- 12 : 6 = 2 -- 12 : 3 = 4 -- 12 : 4 = 3  oefenen.

wiskunde

vierde  tot   en  met  zesde  klas

51. Oefeningen zoals 23 = ? x 5 + ?

51. Getallen situeren tussen twee maaltafelproducten en één factor plus term vinden.

52. Delen met rest : 23 : 5 = ? / rest ?

52. Getallen tot 100 delen door 1 tot en met 10 met rest en daarbij steunen op de maal- en deeltafels.

53. Oefeningen zoals 2 x 40  en  het dubbel van 28

53. Oefeningen zoals 2 x 40 en het dubbel van 28 oplossen met en zonder tussenstappen.

54. Oefeningen zoals 21x / 19x / 3 x 27 / 16 x 4

54. Vermenigvuldigingen met factor 19 of 21 en oefn. zoals 3x27 en 16x4 oplossen met en zonder tussenstappen.

55. Oefeningen zoals 60 : 3 en 60 : 30 / de helft van 76

55. Oefeningen zoals 60 : 3, 60 : 30 en de helft van 76 oplossen met en zonder tussenstappen.

56. Breuk van een getal

56. Oefeningen zoals 16:8 en 2 in 16 associëren met 1/8 van 16 en 3/8 van 16 en oplossen met en zonder tussenstappen.

57. Oefeningen zoals 84 : 7 à (70 + 14) : 7

57. Oefeningen zoals 84 : 7  à (70+14) : 7   en   72 : 3  à (60+12) : 3 oplossen met en zonder tussenstappen.

58. Oefeningen zoals 70 x 3 en 6 x 40

58. Oefeningen zoals 7 x 30, 70 x 3 en 70 x 30 oplossen in associatie met 7 x 3.

59. Oefeningen zoals 630 : 9 en 630 : 70

59. Oefeningen zoals 630 : 9, 630 : 90 en 6300 : 90 oplossen in associatie met 63 : 9.

wiskunde

alle  klassen

60. Vijf-minuten-toetsen-TRAINING

60. Training van 8 vijf-minuten-toetsen van elementaire bewerkingen : plus-, min-, maal- en deeltafels  en  splitsingen

61. Vijf-minuten-toetsen-TEST

61. Test van 8 vijf-minuten-toetsen van elementaire bewerkingen : plus-, min-, maal- en deeltafels  en  splitsingen

wiskunde

overzichten

Overzicht beoogde eindtermen moedertaalprogramma's

MOEDERTAAL

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van:

- woorden met vast woordbeeld:

klankzuivere woorden;

hoogfrequente niet-klankzuivere woorden;

- woorden met veranderlijk woordbeeld (regelwoorden):

werkwoorden;

klinker in open/gesloten lettergreep;

verdubbeling medeklinker;

niet-klankzuivere eindletter;

- hoofdletters;

- interpunctietekens: . ? !

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

6.3 De leerlingen zijn bereid om te reflecteren over woordvorming.

overzichten

Overzicht beoogde eindtermen wiskundeprogramma's

WISKUNDE

BEGRIPSVORMING - WISKUNDETAAL - FEITENKENNIS

1.1   tellen en terugtellen met eenheden

1.3   de  betekenis  kennen  van:  optellen,  aftrekken, vermenigvuldigen, delen, deler, som, verschil, product, quotiënt en rest

1.5   natuurlijke getallen ordenen en op een getallenlijn plaatsen

1.6   de symbolen  = < > + - x : in bewerkingen noteren en hanteren

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen en aftrekken tot 10

en bij tafels van vermenigvuldiging tot en met de tafels van 10 en de bijhorende deeltafels

1.11 inzicht in de relaties tussen de bewerkingen.

PROCEDURES

1.13 opgaven uit het hoofd uitvoeren waarbij een doelmatige oplossingsweg gekozen wordt op basis  van inzicht in de

eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen:

optellen en aftrekken tot honderd;

vermenigvuldigen en delen naar analogie met de tafels

1.14 op concrete wijze de volgende eigenschappen van bewerkingen toepassen: van plaats wisselen splitsen en verdelen.

LEREN LEREN

4 eenvoudige problemen op systematische en inzichtelijke wijze oplossen.

overzichten

Uitgebreid overzicht moedertaalprogramma's

Eerste klas          Tweede klas          Derde tot en met zesde klas           Zesde klas

MOEDERTAAL

- Naam van een programma

- Omschrijving van een programma

-  Menu van een programma

-  Beoogde eindterm(en)

 

eerste  klas

01. Spiegelbeeldwoorden :  visueel

01. Spiegelbeeldwoordparen zoals   raam – maar   aanklikken, vormen en lezen

1. Bij spiegelbeeldwoordparen zoals   r a a m – m a a r    de letters in de juiste volgorde aanklikken.

2. Bij spiegelbeeldwoordparen zoals   k a t – t a k    de letters in de juiste volgorde aanklikken.

3. Bij spiegelbeeldwoordparen zoals   p o e s – s o e p    de letters in de juiste volgorde aanklikken.

4. Bij woordparen zoals  raam – maar,   kat – tak,  poes – soep de letters in de juiste volgorde aanklikken. 

5. Bij een woord zoals   r a a m   het spiegelbeeldwoord   m a a r    aanklikken.

6. Bij een woord zoals   k a t   het spiegelbeeldwoord   t a k    aanklikken.

7. Bij een woord zoals   p o e s   het spiegelbeeldwoord   s o e p    aanklikken.

8. Bij een woord zoals  raam,   kat,  poes  het spiegelbeeldwoord   maar, tak,  soep    aanklikken.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld.

02. Spiegelbeeldwoorden :  auditief

02. Bij spiegelbeeldwoordparen zoals   kat – tak   het  gehoorde  woord  aanklikken.

1. Bij woordparen zoals   k a t – t a k    het gehoorde woord aanklikken.

2. Bij woordparen zoals   r a a  m – m a a r  het gehoorde woord aanklikken.

3. Bij woordparen zoals   p o e s – s o e p   het gehoorde woord aanklikken.

4. Bij woordparen zoals   r a a  m – m a a r,    k a t – t a k,     p o e s – s o e p   het gehoorde woord aanklikken.

5. Bij woordparen zoals   r a a  m – m a a r,    k a t – t a k,     p o e s – s o e p   het gehoorde woord aanklikken.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld.

03. Structuurreeksen--lat

03.  Bij structuurreeksen zoals   b a l - d a l - g a l - ...   de ontbrekende beginletter invullen.

  1. Bij structuurreeksen zoals   b al – d a l – g a l    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

  2. Bij structuurreeksen zoals   l o k – h o k –  k o k    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

  3. Bij structuurreeksen zoals   d a n – k a n –  m a n    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

  4. Bij structuurreeksen zoals   n e t – p e t –  z e t    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

  5. Bij structuurreeksen zoals   b i m – k i m – w i m    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

  6. Bij structuurreeksen zoals   b al – d a l – g a l    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

  7. Bij structuurreeksen zoals   l o k – h o k –  k o k    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

  8. Bij structuurreeksen zoals   d a n – k a n –  m a n   de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

  9. Bij structuurreeksen zoals   n e t – p e t –  z e t    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

10. Bij structuurreeksen zoals   b i m – k i m – w i m    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld.

04. Structuurreeksen--kaas

04.  Bij structuurreeksen zoals   b a a s - h a a s - k a a s- ...   de ontbrekende beginletter invullen.

1. Bij structuurreeksen zoals   b a a s – h a a s – k a a s    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

2. Bij structuurreeksen zoals   b i e t – g i e t – n i e t    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

3. Bij structuurreeksen zoals   b o o g – h o o g – w o o g    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

4. Bij structuurreeksen zoals   b a a s – h a a s – k a a s    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

5. Bij structuurreeksen zoals   b i e t – g i e t – n i e t    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

6. Bij structuurreeksen zoals   b o o g – h o o g – w o o g    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld.

05. Structuurreeksen--poes

05.  Bij structuurreeksen zoals   b o e l - d o e l - k o e l- ...   de ontbrekende beginletter invullen.

1. Bij structuurreeksen zoals   b o e l - d o e l - k o e l    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

2. Bij structuurreeksen zoals   b u i s - h u i s - m u i s    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

3. Bij structuurreeksen zoals   d e u g - t e u g - z e u g    de ontbrekende beginletter invullen na het bekijken van het volledige woord.

4. Bij structuurreeksen zoals   b o e l - d o e l - k o e l    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

5. Bij structuurreeksen zoals   b u i s - h u i s - m u i s    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

6. Bij structuurreeksen zoals   d e u g - t e u g - z e u g    de ontbrekende beginletter invullen na het beluisteren van het woord.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld.

06. Knip-pink

06. Eénlettergrepige woordparen zoals   knip – pink   aanklikken, vormen en lezen

1. Bij woordparen zoals   k n i p – p i n k    de letters in de juiste volgorde aanklikken.

2. Bij woordparen zoals   b r a k – k r a b   de letters in de juiste volgorde aanklikken.

3. Bij een woord zoals   k n i p   op het bijpassende woord   p i n k   klikken.

4. Bij woordparen zoals   s l ee p – s p ee l   de letters in de juiste volgorde aanklikken.

5. Bij woordparen zoals   k aa r t – r aa k t   de letters in de juiste volgorde aanklikken.

6. Bij een woord zoals   s l ee p   op het bijpassende woord   s p ee l   klikken.

7. Bij woordparen zoals   s t oe p – p oe t s   de letters in de juiste volgorde aanklikken.

8. Bij woordparen zoals   s p aa r – p aa r s   de letters in de juiste volgorde aanklikken.

9. Bij een woord zoals   s t oe p   op het bijpassende woord   p oe t s   klikken.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld.

07. Plaatjesdictee--zwaan

07. Eénlettergrepige woorden zoals  boom, zwaan, hert, ...  vormen en schrijven bij aanbieding van afbeelding.

1. Twintig woorden zoals   boom  vormen door op de passende letters te klikken.

2. Twintig woorden zoals   zwaan  vormen door op de passende letters te klikken.

3. Twintig woorden zoals   beer  schrijven bij aanbieding van de betreffende afbeelding.

4. Twintig woorden zoals   hert  schrijven bij aanbieding van de betreffende afbeelding.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden 

 met vast woordbeeld.

moedertaal

tweede  klas

08. Slang-langs-glans

08. Eénlettergrepige trio's zoals   slang – langs – glans   aanklikken, vormen en lezen

1. Bij woordparen zoals   slang - langs   de letters in de juiste volgorde aanklikken

2. Bij woordparen zoals   koorts - strook   de letters in de juiste volgorde aanklikken

3. Bij een woord zoals   slang   op het bijpassende woord   langs   klikken.

4. Bij woordtrio’s zoals   kort - trok - krot   de letters in de juiste volgorde aanklikken

5. Bij woordtrio’s zoals   ronkt - tronk - knort   de letters in de juiste volgorde aanklikken

6. Bij een woord zoals   ronkt   op de bijpassende woorden   tronk  en  knort   klikken.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden met

 vast woordbeeld en van hoogfrequente niet-klankzuivere woorden met vast woordbeeld.

09. Wal+vis

09. Samengestelde woorden zoals   bal–pen   vormen en lezen

1. Van twee woorden één woord maken :  bal + pen  =  balpen.

2. Van twee woorden één woord maken :  nieuw + jaar  =  nieuwjaar.

3. Van twee woorden één woord maken :  berg + top  =  bergtop.

4. Van twee woorden één woord maken :  hoofd + doek  =  hoofddoek.

5. Van twee woorden één woord maken :  bal + spel  =  balspel.

6. Van twee woorden één woord maken :  zak + lamp  =  zaklamp.

7. Van twee woorden één woord maken :  bloem + knop  =  bloemknop.

8. Van twee woorden één woord maken :  spreek + angst  =  spreekangst.

9. Van twee woorden één woord maken :  spring + plank  =  springplank.

10. De naam van een afbeelding vormen door op de twee samenstellende woorden te klikken, bijvoorbeeld  schild + pad.

6.3 De leerlingen zijn bereid om te reflecteren over woordvorming.

10. Plaatjesdictee--fruitkorf

10. Tweelettergrepige woorden zoals fruitkorf vormen en schrijven bij aanbieding van afbeelding.

1. Tien tweelettergrepige woorden zoals   badkuip  vormen door op de passende letters te klikken.

2. Tien tweelettergrepige woorden zoals   fruitkorf  vormen door op de passende letters te klikken.

3. Tien tweelettergrepige woorden zoals   badkuip  schrijven bij aanbieding van de betreffende afbeelding.

4. Tien tweelettergrepige woorden zoals   fruitkorf  schrijven bij aanbieding van de betreffende afbeelding.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

 bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

 bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

11. Dictee--speelt

11. Visueel en auditief dictee van woordparen zoals  klas – slak   en van  -trio's zoals   kerst – sterk – strek.

1. Dertig éénlettergrepige woorden zoals  klas – slak  vormen door op de passende letters te klikken.

2. Twintig éénlettergrepige woorden zoals  p a s t - s t a p - s p a t  vormen door op de passende letters te klikken.

3. Dertig éénlettergrepige woorden zoals  klas – slak  schrijven als visueel dictee.

4. Twintig éénlettergrepige woorden zoals  p a s t - s t a p - s p a t  schrijven als visueel dictee.

5. Dertig éénlettergrepige woorden zoals  klas – slak  schrijven als auditief dictee.

6. Twintig éénlettergrepige woorden zoals  p a s t - s t a p - s p a t  schrijven als auditief dictee.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

 bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

 bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

12. Dictee--sneeuw

12. Visueel  en auditief dictee van woorden met   eu, ui, eeu, ieu, aai, oei, ooi  en   uw

1. Twintig één- en tweelettergrepige woorden met  e e u w - i e u w - uw  vormen door op de passende letters te klikken.

2. Twintig één- en tweelettergrepige woorden met  u i - a a i - o o i - o e i  vormen door op de passende letters te klikken.

3. Twintig één- en tweelettergrepige woorden met  u i - e u - e e u - i e u  vormen door op de passende letters te klikken.

4. Twintig één- en tweelettergrepige woorden met  e e u w - i e u w - uw  schrijven als visueel dictee.

5. Twintig één- en tweelettergrepige woorden met  u i - a a i - o o i - o e i  schrijven als visueel dictee.

6. Twintig één- en tweelettergrepige woorden met  u i - e u - e e u - i e u  schrijven als visueel dictee.

7. Twintig één- en tweelettergrepige woorden met  e e u w - i e u w - uw  schrijven als auditief dictee.

8. Twintig één- en tweelettergrepige woorden met  u i - a a i - o o i - o e i  schrijven als auditief dictee.

9. Twintig één- en tweelettergrepige woorden met  u i - e u - e e u - i e u  schrijven als auditief dictee.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld en van hoogfrequente niet-klankzuivere woorden met vast woordbeeld.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

 bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

 bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

moedertaal

derde  tot  en  met  zesde  klas

13. Voetbal+wedstrijd

13. Samengestelde woorden zoals   voetbal–wedstrijd   vormen en lezen

1. Van twee woorden één woord maken :  appel + boom  =  appelboom.

2. Van twee woorden één woord maken :  regen + boog  =  regenboog.

3. Van twee woorden één woord maken :  aard + beving  =  aardbeving.

4. Van twee woorden één woord maken :  bos + paadje  =  bospaadje.

5. Van twee woorden één woord maken :  apen + staartje  =  apenstaartje.

6. Van twee woorden één woord maken :  examen + uitslag  =  examenuitslag.

7. De naam van een afbeelding vormen door op de twee samenstellende woorden te klikken, bijvoorbeeld  potlood + slijper.

6.3 De leerlingen zijn bereid om te reflecteren over woordvorming.

14. Plaatjesdictee--kleurpotloden

14. Woorden zoals indianentent vormen met lettergrepen en schrijven bij aanbieding van afbeelding.

1. Twintig meerlettergrepige woorden zoals   kleurpotloden  vormen door in de juiste volgorde op de lettergrepen te klikken.

2. Tien drielettergrepige woorden zoals   boekenkast  vormen door op de passende letters te klikken.

3. Tien meerlettergrepige woorden zoals   indianentent  vormen door op de passende letters te klikken.

4. Tien drielettergrepige woorden zoals   boekenkast   schrijven bij aanbieding van de betreffende afbeelding.

5. Tien meerlettergrepige woorden zoals   indianentent   schrijven bij aanbieding van de betreffende afbeelding.

4.7 De  leerlingen  kunnen  spellingsafspraken  en  -regels  toepassen  in  verband  met het schrijven van woorden met

 veranderlijk woordbeeld: klinker in open en gesloten lettergreep en verdubbeling van medeklinker.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

 bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

 bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

15. Dictee--dwergmuts

15. Visueel en auditief dictee van woorden zoals   kerstmarkt

1. Tien  tweelettergrepige woorden zoals  melkfles  vormen door op de passende letters te klikken.

2. Tien  tweelettergrepige woorden zoals  kerstmarkt  vormen door op de passende letters te klikken.

3. Tien  tweelettergrepige woorden zoals  berggids  vormen door op de passende letters te klikken.

4. Tien  tweelettergrepige woorden zoals  melkfles  schrijven als visueel dictee.

5. Tien  tweelettergrepige woorden zoals  kerstmarkt  schrijven als visueel dictee.

6. Tien  tweelettergrepige woorden zoals  berggids  schrijven als visueel dictee.

7. Tien  tweelettergrepige woorden zoals  melkfles  schrijven als auditief dictee.

8. Tien  tweelettergrepige woorden zoals  kerstmarkt  schrijven als auditief dictee.

9. Tien  tweelettergrepige woorden zoals  berggids  schrijven als auditief dictee.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van  klankzuivere woorden

 met vast woordbeeld en van hoogfrequente niet-klankzuivere woorden met vast woordbeeld.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

 bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

 bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

 bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

16. Dictee--telefoneren

16. Visueel  en auditief dictee van woorden zoals   verschillende

  1. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  telefoneren  vormen door op de passende lettergrepen te klikken.

  2. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  geneesmiddelen  vormen door op de passende lettergrepen te klikken.

  3. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  telefoneren  schrijven als visueel dictee.

  4. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  verschillende  schrijven als visueel dictee.

  5. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  geneesmiddelen  schrijven als visueel dictee.

  6. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  verbetering  schrijven als visueel dictee.

  7. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  telefoneren  schrijven als auditief dictee.

  8. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  verschillende  schrijven als auditief dictee.

  9. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  geneesmiddelen  schrijven als auditief dictee.

10. Twintig  meerlettergrepige woorden zoals  verbetering  schrijven als auditief dictee.

4.7 De  leerlingen  kunnen  spellingsafspraken  en  -regels  toepassen  in  verband  met het schrijven van woorden met

 veranderlijk woordbeeld: klinker in open en gesloten lettergreep, verdubbeling van medeklinker en niet-klankzuivere

 eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

 bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

 bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

17. Enkel-dubbel--klikken

17. Verenkeling en verdubbeling :  woorden aanklikken

1. Bij 20 tweelettergrepige woorden klikken op  Ik hoor een korte klinker.  of  Ik hoor een lange klinker.

2. Bij 20 tweelettergrepige woorden eerst klikken op de woorden met een lange klinker en daarna op die met een korte klinker.

3. Bij 20 tweelettergr. woorden klikken op  a klinkt kort  of  a klinkt lang – dubbel geschreven  of  a klinkt lang – enkel geschreven.

4. Bij 20 tweelettergrepige woorden eerst klikken op de woorden met een lange klinker a  en daarna op die met een korte klinker a.

5. Bij 20 tweelettergr. woorden klikken op  o klinkt kort  of  o klinkt lang – dubbel geschreven  of  o klinkt lang – enkel geschreven.

6. Bij 20 tweelettergrepige woorden eerst klikken op de woorden met een lange klinker o  en daarna op die met een korte klinker o.

7. Bij woordtrio’s zoals  vlaagen, vlagen, vlaggen  het juiste woord aanklikken om in te vullen in 20 zinnen: De regenvlagen maken de vlaggen nat.

8. Bij letterkoppels zoals  k – kk  het passende aanklikken om in te vullen in tien zinnen, bijvoorbeeld:  Wij maken grote pakken.

4.7 De  leerlingen  kunnen  spellingsafspraken  en  -regels  toepassen  in  verband  met het schrijven van woorden met

       veranderlijk woordbeeld: klinker in open en gesloten lettergreep, verdubbeling van medeklinker.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies

18. Enkel-dubbel--intikken

18. Verenkeling en verdubbeling :  woorden typen

1. Twintig tweelettergrepige woorden gesplitst in twee kolommen typen :   korte  of  lange klinker.

2. Twintig tweelettergrepige woorden met a gesplitst in drie kolommen typen :   korte klinker of lange klinker dubbel of enkel geschreven.

3. Twintig tweelettergrepige woorden met o gesplitst in drie kolommen typen :   korte klinker of lange klinker dubbel of enkel geschreven.

4. Twintig éénlettergrepige woorden gesplitst in het meervoud typen, bijvoorbeeld :   stop – stoppen   en   brood broden.

5. Tien tweelettergrepige woorden in het enkelvoud typen en tien  éénlettergrepige woorden gesplitst in het meervoud typen.

6. Van tien korte  ik-zinnen   wij-zinnen   maken en omgekeerd, bijvoorbeeld :    Ik trek. –  Wij trekken.  ––-  Wij kopen.   Ik koop.

7. Uit woordparen zoals  vlagen - vlaggen  het passende woord kiezen om in te vullen in 20 zinnen, bv. De regenvlagen maken de vlaggen nat

8. Uit letterkoppels zoals  k – kk  het passende kiezen om in te vullen in tien zinnen, bv.  Wij maken grote pakken.

4.7 De  leerlingen  kunnen  spellingsafspraken  en  -regels  toepassen  in  verband  met het schrijven van woorden met

       veranderlijk woordbeeld: klinker in open en gesloten lettergreep, verdubbeling van medeklinker en interpunctietekens.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies

19. Pv-tt-dansen

19. Persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van werkwoorden zoals   dansen

1. Bij twintig zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  dansen  telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

2. Bij tien zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  dansen  de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

3. Bij tien zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  dansen  de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

4. In  twintig zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  dansen  de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker in open  en  gesloten lettergreep en verdubbeling van

       medeklinker.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

20. Pv-tt-wuiven

20. Persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van werkwoorden zoals   wuiven   en   lezen

1. Bij 20 zinnen in de tegenwoordige tijd met ww. zoals  wuiven   en   reizen  telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

2. Bij tien zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  wuiven   de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

3. Bij tien zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  reizen  de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

4. In  twintig zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  wuiven   en   reizen  de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker in open  en  gesloten lettergreep en verdubbeling van

       medeklinker.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

21. Pv-tt-rijden

21. Persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van werkwoorden zoals   rijden   en   rusten

1. Bij twintig zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  rijden   telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

2. Bij tien zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  rijden   de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

3. Bij tien zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  rijden   de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

4. In  twintig zinnen in de tegenwoordige tijd met werkwoorden zoals  rijden   de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

22. Pv-tt-herhaling

22. Persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van werkwoorden zoals  dansen, wuiven, lezen  en  rijden

1. Bij dertig zinnen in de tegenwoordige tijd telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

2. Bij dertig zinnen in de tegenwoordige tijd telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

3. Bij twintig zinnen in de tegenwoordige tijd de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

4. Bij twintig zinnen in de tegenwoordige tijd de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

5. Bij twintig zinnen in de tegenwoordige tijd de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

6. In dertig zinnen in de tegenwoordige tijd de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

7. In dertig zinnen in de tegenwoordige tijd de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

23. Pv-vt-dansen

23. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   dansen

1. Bij twintig zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  dansen  telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

2. Bij tien zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  dansen  de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

3. Bij tien zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  dansen  de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

4. In  twintig zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  dansen  de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker in open  en  gesloten lettergreep en verdubbeling van

       medeklinker.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

24. Pv-vt-rusten

24. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   melden   en   rusten

1. Bij 20 zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  rusten   en   raden  telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

2. Bij tien zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  rusten   de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

3. Bij tien zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  raden   de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

4. In  twintig zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals   rusten   en   raden  de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

25. Pv-vt-vragen

25. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   vragen

1. Bij twintig zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  vragen  telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

2. Bij tien zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  vragen  de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

3. Bij tien zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  vragen   de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

4. In  twintig zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  vragen  de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker in open  en  gesloten lettergreep en verdubbeling van

       medeklinker.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

26. Pv-vt-rijden

26. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   rijden   en   fluiten

1. Bij 20 zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  rijden   en   fluiten  telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

2. Bij tien zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  rijden   de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

3. Bij tien zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  fluiten   de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

4. In  twintig zinnen in de verleden tijd met werkwoorden zoals  rijden   en   fluiten  de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

27. Pv-vt-herhaling

27. Persoonsvormen in de verleden tijd van werkwoorden zoals   dansen, rusten, vragen   en   rijden

1. Bij dertig zinnen in de verleden tijd telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

2. Bij dertig zinnen in de verleden tijd telkens op de persoonsvorm klikken; JA-NEE-vraag stellen.

3. Bij twintig zinnen in de verleden tijd de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

4. Bij twintig zinnen in de verleden tijd de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

5. Bij twintig zinnen in de verleden tijd de persoonsvorm samenstellen :  stam + uitgang; voorbeelden

6. In dertig zinnen in de verleden tijd de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

7. In dertig zinnen in de verleden tijd de persoonsvorm typen; JA-NEE-vraag stellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

moedertaal

z e s d e    klas

28. Deelwoord--versierd-beslist

28. Voltooide deelwoorden van werkwoorden zoals versieren, beslissen,  ... , herkennen, vormen en schrijven.

1. Bij twintig zinnen telkens op het voltooid deelwoord klikken van werkwoorden zoals  versieren  en  beslissen.

2. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  - ik-vorm + d/t -  van werkwoorden zoals  overtuigen  en  ontsnappen.

3. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  - ik-vorm -  van werkwoorden zoals  beantwoorden  en  verwachten.

4. In  twintig zinnen het voltooid deelwoord typen van werkwoorden zoals  doorweken   en   voorspellen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

29. Deelwoord--gespeeld-gewerkt

29. Voltooide deelwoorden van werkwoorden zoals   spelen, werken, ... , herkennen, vormen en schrijven.

1. Bij twintig zinnen telkens op het voltooid deelwoord klikken van werkwoorden zoals  spelen  en  werken.

2. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  - ge + ik-vorm -  van werkwoorden zoals  redden  en  twisten.

3. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  - ge + ik-vorm + d/t -  van werkwoorden zoals  spelen  en werken.

4. In  twintig zinnen het voltooid deelwoord typen van werkwoorden zoals  spelen   en   werken.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

30. Deelwoord--uitgesteld-opgelost

30. Voltooide deelwoorden van ww. zoals   uitstellen, oplossen, ... , herkennen, vormen en schrijven.

1. Bij twintig zinnen telkens op het voltooid deelwoord klikken van werkwoorden zoals  invullen  en  omhakken.

2. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  van werkwoorden zoals  uitbranden  en  neerstorten.

3. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  van werkwoorden zoals  aanlegggen  en leegpompen.

4. In  twintig zinnen het voltooid deelwoord typen van werkwoorden zoals  oppoetsen   en   terugkeren.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

31. Deelwoord--geroepen-genomen

31. Voltooide deelwoorden van werkwoorden zoals  roepen, nemen, ... ,herkennen, vormen en schrijven.

1. Bij twintig zinnen telkens op het voltooid deelwoord klikken van werkwoorden zoals  lachen, binden, begrijpen.

2. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  van werkwoorden zoals  bakken.

3. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  van werkwoorden zoals  nemen.

4. In  twintig zinnen het voltooid deelwoord typen van werkwoorden zoals    lachen, binden, begrijpen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker in open  en  gesloten lettergreep en verdubbeling van

       medeklinker.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

32. Deelwoord--ontkurkte-fles

32. Voltooide deelwoorden van allerlei werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord herkennen, vormen en schrijven.

1. Bij twintig zinnen telkens op het voltooid deelwoord klikken dat bij een naamwoord staat.

2. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  dat bij een naamwoord staat --  een geplukte bloem.

3. Bij tien zinnen het voltooid deelwoord samenstellen  dat bij een naamwoord staat --  een omgevallen boom.

4. In  twintig zinnen het voltooid deelwoord typen  dat bij een naamwoord staat.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

33. Deelwoord--spelend

33. Onvoltooide deelwoorden van allerlei werkwoorden herkennen, vormen en schrijven.

1. Bij twintig zinnen telkens op het onvoltooid deelwoord klikken.

2. Bij tien zinnen het onvoltooid deelwoord samenstellen.

3. Bij tien zinnen het onvoltooid deelwoord samenstellen.

4. In  twintig zinnen het onvoltooid deelwoord typen.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

34. Deelwoord--spelend-kind

34. Onvoltooide deelwoorden van allerlei werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord herkennen, vormen en schrijven.

1. Bij twintig zinnen telkens op het onvoltooid deelwoord klikken dat bij een naamwoord staat.

2. Bij tien zinnen het onvoltooid deelwoord samenstellen  dat bij een naamwoord staat --  een dansend kind.

3. Bij tien zinnen het onvoltooid deelwoord samenstellen  dat bij een naamwoord staat --  de juichende mensen.

4. In  twintig zinnen het onvoltooid deelwoord typen  dat bij een naamwoord staat.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

35. Deelwoord-herhaling

35. Voltooide en onvoltooide deelw. als deel van wwgr. of als bijvoeglijk naamwoord herkennen en  schrijven.

1. Bij twintig zinnen zoals  - De blaffende hond is naar de vechtende jongens gelopen. -   telkens op meerdere deelwoorden klikken.

2. Bij twintig deelwoorden eerst op de onvoltooide en daarna op de voltooide deelwoorden klikken.

3. Bij twintig deelwoorden eerst op de voltooide en daarna op de onvoltooide deelwoorden klikken.

4. In  twintig zinnen op meerdere plaatsen een deelwoord typen van een gegeven werkwoord.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

36. Persoonsvormen-tt-vt-herhaling

36. Persoonsvormen van allerlei werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd herkennen en schrijven.

1. Bij twintig zinnen in de tegenwoordige of in de verleden tijd op 40 persoonsvormen klikken.

2. Bij twintig zinnen in de tegenwoordige of in de verleden tijd op 50 persoonsvormen klikken.

3. Bij 40 losse persoonsvormen eerst klikken op die in de tegenwoordige tijd en daarna op die in de verleden tijd -- zonder klankverandering.

4. Bij 40 losse persoonsvormen eerst klikken op die in de verleden tijd en daarna op die in de tegenwoordige tijd -- met klankverandering.

5. Bij 40 losse persoonsvormen klikken op die in de tegenwoordige tijd en op die in de verleden tijd -- met en zonder klankverandering.

6. In twintig zinnen op meerdere plaatsen een persoonsvorm typen van een gegeven werkwoord.

7. In dertig zinnen op meerdere plaatsen een persoonsvorm typen van een gegeven werkwoord.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

37. Werkwoordvormen-herhaling

37. Persoonsvormen en deelwoorden van allerlei werkwoorden herkennen en schrijven.

1. Bij twintig zinnen in de tegenwoordige of in de verleden tijd op alle persoonsvormen en op alle deelwoorden klikken.

2. Bij twintig zinnen in de tegenwoordige of in de verleden tijd op alle persoonsvormen en op alle deelwoorden klikken.

3. Bij 80 losse persoonsvormen en deelwoorden eerst klikken op de persoonsvormen en daarna op de deelwoorden.

4. Bij 40 losse persoonsvormen en deelw. in reeksen zoals  kijk, keek, kijkend, gekeken  wisselend klikken op de gevraagde werkwoordvorm.

5. In twintig zinnen op meerdere plaatsen een persoonsvorm of een deelwooord typen van een gegeven werkwoord.

6. In twintig zinnen op meerdere plaatsen een persoonsvorm of een deelwooord typen van een gegeven werkwoord.

4.7 De leerlingen kunnen spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van hoofdletters en van

       woorden  met  veranderlijk  woordbeeld: werkwoorden, klinker  in  open  en  gesloten  lettergreep, verdubbeling  van

       medeklinker en niet-klankzuivere eindletter.

4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor schrijven de volgende attitudes:

       bereidheid tot nadenken over het eigen schrijfgedrag;

       bereidheid tot het naleven van schrijfconventies;

moedertaal

overzichten

Uitgebreid overzicht wiskundeprogramma's

Eerste klas       Tweede klas        Derde klas        Vierde tot en met zesde klas        Alle klassen

WISKUNDE

- Naam van een programma

- Omschrijving van een programma

-  Menu van een programma

-  Beoogde eindterm(en)

 

eerste  klas

01. Tienreeks

01. Getallen tot 10 ordenen van minder naar meer en omgekeerd : < en > plus getallenas

1. Getallen ordenen van minder naar meer.

2. Getallen ordenen van meer naar minder.

3. Getallen op het tienveld vinden.

4. Getallen ordenen van minder naar meer met het symbool <.

5. Getallen ordenen van meer naar minder met het symbool >.

6. Getallen ordenen van minder naar meer en omgekeerd met de symbolen < en >.

7. Bij één of twee getallen tot 10 de getallen ervoor, erna of ertussen invullen.

8. Op de aangeduide plaatsen op de getallenas de getallen invullen met aandacht voor de richting.

1.1   tellen en terugtellen met eenheden.

1.5   natuurlijke getallen ordenen en op een getallenlijn plaatsen;

1.6   de symbolen  < >  in bewerkingen noteren en hanteren

02. Splitsingen tot 10

02. Getallen tot en met 10 splitsen :  splitsgetal links of rechts of beide splitsgetallen invullen

1. Splits getal 4.

2. Splits getal 5.

3. Splits getal 6.

4. Splits getal 7.

5. Splits getal 8.

6. Splits getal 9.

7. Splits getal 10.

8. Splitsingen tot 10.

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 10

03. Optellen tot 10

03. Optellen tot 10 met verzamelingen, rij plaatjes, getalbeelden, splitsingen en reeksen

1. Plus tot 10 met verzamelingen.

2. Plus tot 10 met een rij plaatjes.

3. Plus tot 10 met getalbeelden.

4. Plus tot 10 met splitsingen.

5. Plus tot 10 met reeksen.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  optellen en som

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 10

04. Aftrekken tot 10

04. Aftrekken tot10 met verzamelingen, rij plaatjes, getalbeelden, splitsingen en reeksen

1. Min tot 10 met verzamelingen.

2. Min tot 10 met een rij plaatjes.

3. Min tot 10 met getalbeelden; aftrekker en verschil van plaats wisselen.

4. Min tot 10 met getalbeelden; optelling als proef.

5. Min tot 10 met splitsingen.

6. Min tot 10 met reeksen.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  aftrekken en verschil

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

05. Plus en min tot 10

05. Met termen, aftrektal, aftrekker, som, verschil en bewerkingssymbolen optellingen en aftrekkingen samenstellen

1. De termen en bewerkingssymbolen van een gegeven som op de juiste plaats zetten en daarna de termen omwisselen.

2. Met de uitkomst vooraan termen en bewerkingssymbolen van een gegeven som op de juiste plaats zetten en daarna de termen omwisselen.

3. Aftrektal, aftrekker en bewerkingssymbolen van een gegeven verschil op de juiste plaats zetten en daarna aftrekker en verschil omwisselen.

4. Met de uitkomst vooraan aftrektal, aftrekker en bewerkingssymbolen van een gegeven verschil op de juiste plaats zetten en daarna ... 

5. Met drie gegeven getallen vier optellingen en vier aftrekkingen uitvoeren door telkens op de passende getallen te klikken.

6. Met drie gegeven getallen vier optellingen en vier aftrekkingen uitvoeren door telkens op de passende bewerkingssymbolen te klikken.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  optellen,  aftrekken, som, verschil,

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen en aftrekken tot 10

06. Twintigreeks

06. Getallen tot 20 ordenen van minder naar meer en omgekeerd : <, >, getallenas, T en E, 20-veld

1. Getallen ordenen van minder naar meer.

2. Getallen ordenen van meer naar minder.

3. Getallen op het twintigveld vinden.

4. Getallen ordenen van minder naar meer met het symbool <.

5. Getallen ordenen van meer naar minder met het symbool >.

6. Getallen ordenen van minder naar meer en omgekeerd met de symbolen < en >.

7. Bij één of twee getallen tot 20 de getallen ervoor, erna of ertussen invullen.

8. Op de aangeduide plaatsen op de getallenas de getallen invullen met aandacht voor de richting.

9. Bij een gegeven getal tot 20 het aantal tientallen of eenheden intikken.

1.1   tellen en terugtellen met eenheden.

1.5   natuurlijke getallen ordenen en op een getallenlijn plaatsen;

1.6   de symbolen  < >  in bewerkingen noteren en hanteren

07. Vergelijken tot 20

07. Bij vergelijkingen zoals 3 + 7 ? 10  of  10 > ? + 6 de ontbrekende term of het vergelijkingssymbool invullen

1. Vergelijkingen zoals  7 + ? = 10  ---  7 + ? < 10  ---  7 + ? > 10.

2. Vergelijkingen zoals  ? + 7 = 10  ---  ? + 7 < 10  ---  ? + 7 > 10.

3. Vergelijkingen zoals  7 + 3 ? 10  ---  7 + 1 ? 10  ---  7 + 5 ? 10.

4. Vergelijkingen zoals  10 = 7 + ?  ---  10 < 7 + ?  ---  10 > 7 + ?.

5. Vergelijkingen zoals  10 = ? + 7  ---  10 < ? + 7  ---  10 > ? + 7.

6. Vergelijkingen zoals  10 ? 7 + 3  ---  10 ? 7 + 2  ---  10 ? 7 + 6.

1.6   de symbolen  = < >  in bewerkingen noteren en hanteren

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 10

08. Optellen tot 20 zb

08. Optellingen zoals 15 + 3  en  3 + 15 uitvoeren met en zonder getalbeelden en in reeksen

1. Optellingen zoals  15 + 3  met getalbeelden.

2. Optellingen zoals  3 + 15  met getalbeelden.

3. Optellingen zoals  15 + 3 zonder getalbeelden.

4. Optellingen zoals  3 + 15 zonder getalbeelden.

5. Optellen tot 20 zonder brug met een reeks van 40 oefeningen met tussenstappen.

6. Optellen tot 20 zonder brug met een reeks van 40 oefeningen met tijdopname.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  optellen en som

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 10

09. Aftrekken tot 20 zb

09. Aftrekkingen zoals 18 - 3  en  18 - 13 uitvoeren met en zonder getalbeelden en in reeksen; ook A - v = a

1. Aftrekkingen zoals  18 - 3  met getalbeelden.

2. Aftrekkingen zoals  18 - 13  met getalbeelden.

3. Aftrekkingen zoals  18 - 3 = 15  en  18 - 15 = 3  met getalbeelden; aftrekker en verschil omwisselen.

4. Aftrekkingen zoals  18 - 3 zonder getalbeelden.

5. Aftrekkingen zoals  18 - 13 zonder getalbeelden.

6. Aftrekken tot 20 zonder brug met een reeks van 40 oefeningen met tussenstappen.

7. Aftrekken tot 20 zonder brug met een reeks van 40 oefeningen met tijdopname.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  aftrekken en verschil

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

10. Optellen tot 20 mb

10. Optellingen zoals 8 + 5  en  5 + 8  uitvoeren met en zonder getalbeelden en in reeksen; commutativiteit toepassen

1. Optellen tot 20 met brug zonder verwisseling van de termen en ondersteund met getalbeelden.

2. Optellen tot 20 met brug met verwisseling van de termen en ondersteund met getalbeelden.

3. Optellen tot 20 met brug zonder verwisseling van de termen en zonder getalbeelden.

4. Optellen tot 20 met brug met verwisseling van de termen en zonder getalbeelden.

5. Optellen tot 20 met brug met een reeks van 40 oefeningen met tussenstappen en zonder getalbeelden.

6. Optellen tot 20 met brug met een reeks van 40 oefeningen zonder tussenstappen en met tijdopname.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  optellen en som

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 10

1.14 op concrete wijze de volgende eigenschappen van bewerkingen toepassen: van plaats wisselen en splitsen

11. Aftrekken tot 20 mb

11. Aftrekkingen zoals 13 - 8 uitvoeren met en zonder getalbeelden en in reeksen; ook A - v = a  en  v + a = A

1. Aftrekken tot 20 met brug met getalbeelden.

2. Aftrekken tot 20 met brug met getalbeelden en optelling als proef.

3. Aftrekken tot 20 met brug met getalbeelden en aftrekker en verschil omwisselen.

4. Aftrekken tot 20 met brug met schema.

5. Aftrekken tot 20 met brug met tussenstappen.

6. Aftrekken tot 20 met brug met een reeks van 40 oefeningen met tussenstappen.

7. Aftrekken tot 20 met brug met een reeks van 40 oefeningen met tijdopname.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  aftrekken en verschil

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.11 inzicht in de relaties tussen de bewerkingen.

1.14 op concrete wijze de volgende eigenschappen van bewerkingen toepassen: van plaats wisselen en splitsen

12. Optellen tot 20 mb-zb

12. Drie soorten plussommen oplossen :  12 + 7, 4 + 13  en  7 + 5; ook de corresponderende minsommen vinden

1. Bijdoen tot 20, bijvoorbeeld  17 + ?  =  20  en  4 + ?  =  20.

2. Omgekeerde sommen zoals 14 + 2  en  2 + 14.

3. Bij sommen zoals 8 + 5  de passende stappen (+2   +3)  aanklikken :   8 + 2  =  10  en  10 + 3  =  13

4. Drie soorten plussommen zoals  12 + 7  --  4 + 13  --  7 + 5  in stappen oplossen.

5. Bij drie soorten plussommen de uitkomsten aanklikken.

6. Bij plussommen telkens de twee corresponderende minsommen vinden, bijvoorbeeld  bij  15 + 3  horen  18 - 3  en  18 - 15.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  optellen, aftrekken, som en verschil

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen en aftrekken tot 10

1.11 inzicht in de relaties tussen de bewerkingen.

13. Aftrekken tot 20 mb-zb

13. Drie soorten minsommen oplossen :  17 - 4, 17 - 13  en  17 - 9; ook de corresponderende plussommen vinden

1. Afdoen tot 10  of  10 afdoen, bijvoorbeeld  17 - ?  =  10  en  17 - 10  =  ?.

2. Minsommen die bij elkaar horen zoals 17 - 5  =  12  en 17 - 12  =  5.

3. Bij minsommen zoals 13 - 5  de passende stappen (-3   -2)  aanklikken :   13 - 3  =  10  en  10 - 2  =  8

4. Drie soorten minsommen zoals  17 - 5  --  17 - 13  --  17 - 9  in stappen oplossen.

5. Bij drie soorten minsommen de uitkomsten aanklikken.

6. Bij minsommen telkens de twee corresponderende plussommen vinden, bijvoorbeeld  bij  15 - 3  horen  12 + 3  en  3 + 12.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  optellen, aftrekken, som en verschil

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen en aftrekken tot 10

1.11 inzicht in de relaties tussen de bewerkingen.

14. Producten tot 20

14. Vermenigvuldigingen zoals 3 x 5 uitvoeren met verzamelingen en rijen plaatjes; commutativiteit toepassen.

1. Producten tot 20 met verzamelingen.

2. Producten tot 20 met rijen plaatjes.

3. Gelijke producten tot 20 :  commutativiteit toepassen.

4. Oefeningen zoals  7 x 2  en  7 + 2 in confrontatie.

5. Veertig producten tot 20 invullen met tijdopname.

1.11 inzicht in de relaties tussen de bewerkingen.

1.14 op concrete wijze de volgende eigenschappen van bewerkingen toepassen: van plaats wisselen

15. Delingen tot 20

15. Delingen zoals 18 : 3 en 3 in 18 uitvoeren met verzamelingen en rijen plaatjes; deler en quotiënt omwisselen

1. Verdelingsdelingen tot 20 met verzamelingen.

2. Verhoudingsdelingen tot 20 met verzamelingen.

3.Verdelings- en verhoudingsdelingen met rij plaatjes.

4. Deler en quotiënt omwisselen in delingen met rij plaatjes.

5. Oefeningen zoals 15 - 3 - 3 - 3 - 3 - 3   =   0  associëren met de delingen 15 : 5  en  3 in 15.

6. Delingen koppelen aan corresponderende producten.

7. Oefeningen zoals  15 : 3  en 15 - 3  in confrontatie.

8. Veertig quotiënten  tot 20 invullen met tijdopname.

1.11 inzicht in de relaties tussen de bewerkingen.

1.14 op concrete wijze de volgende eigenschappen van bewerkingen toepassen: van plaats wisselen en verdelen

wiskunde

tweede  klas

16. Honderdveld : TE

16. Op blind honderdveld getallen lokaliseren, vormen en lezen :  T rood  en  E  blauw, ook in het telwoord 

1. Welk getal zit achter het vraagteken ?  Het cijfer van de eenheden of van de tientallen of beide cijfers invullen.

2. Waar is de plaats van het gegeven getal ?  Op een blind honderdveld in het juiste vakje klikken.

3. Welke getallen staan rondom het gegeven getal ?  Eén meer of minder  en  tien meer of minder dan het gegeven getal.

4. Tellen per één en per tien :  de getallen vormen door op de juiste cijfers te klikken.

5. Tellen per één en per tien :  op een blind honderdveld in het juiste vakje klikken.

1.1   tellen en terugtellen met eenheden

17. Honderdreeks

17. Stijgend  en/of  dalend tellen per 1 en per 10; oefeningen met spiegelbeeldgetallen zoals 27 en 72

1. Stijgend tellen per 1 en per 10 door op de juiste getallen te klikken.

2. Dalend tellen per 1 en per 10 door op de juiste getallen te klikken.

3. Stijgend en dalend tellen per 1 en per 10 door op de juiste getallen te klikken.

4. Het cijfer van de tientallen en van de eenheden invullen bij de visuele voorstelling van twee spiegelbeeldgetallen, bijvoorbeeld  27  --  72.

5. De spiegelbeeldgetallen invullen bij oefeningen zoals  30 + 7  en  70 + 3  en ook  3 + 20  en  2 + 30.

6. De spiegelbeeldgetallen invullen bij oefeningen zoals  3T + 7E  en  7T + 3E  en ook  3E + 2T  en  2E + 3T.

7. De spiegelbeeldgetallen invullen bij oefeningen zoals  37 = 30 + ?  en  73 = ? + ?

8. De spiegelbeeldgetallen invullen bij oefeningen zoals  37 = ?T + ?E  en  73 = ?T + ?E  en ook  23 = ?E + ?T  en  32 = ?E + ?T

1.1   tellen en terugtellen met eenheden.

18. T + T --- TE + T --- T + TE

18. Sommen zoals 30 + 50 associëren met de som 3 + 5; ook sommen zoals 57 + 30  en  40 + 28 oplossen

1. Sommen zoals  50 + 30  koppelen aan de corresponderende som 5 + 3.

2. Sommen zoals  60 + 20  oplossen in associatie met de corresponderende som 6 + 2

3. Bij sommen zoals  70 + 20 met grafische voorstelling de uitkomsten invullen

4. Bij sommen zoals  53 + 40 met grafische voorstelling de uitkomsten invullen

5. Sommen zoals  50 + 30  en 43 + 20  en  40 + 27 koppelen aan de uitkomst

6. Sommen zoals  50 + 20  invullen in een reeks van 40 oefeningen.

7. Sommen zoals  57 + 30  en 60 + 34  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 1

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: optellen tot honderd

19. T – T en TE – T

19. Aftrekkingen zoals 80 - 50 associëren met de aftrekking 8 - 5; ook aftrekkingen zoals 57 - 30 oplossen

1. Aftrekkingen zoals  50 - 30  koppelen aan de corresponderende aftrekking 5 - 3.

2. Aftrekkingen zoals  60 - 20  oplossen in associatie met de corresponderende aftrekking 6 - 2.

3. Bij aftrekkingen zoals  70 - 20 met grafische voorstelling de uitkomsten invullen.

4. Bij aftrekkingen zoals  53 - 40 met grafische voorstelling de uitkomsten invullen.

5. Aftrekkingen zoals  50 - 30  en 43 - 20  koppelen aan de uitkomst.

6. Aftrekkingen zoals  50 - 20  invullen in een reeks van 40 oefeningen.

7. Aftrekkingen zoals  57 - 30  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd;

20. TE + E en E + TE zb

20. Optellingen zoals 32 + 5 oplossen met en zonder grafische voorstelling 

1. Optellingen zoals  72 + 3 met grafische voorstelling koppelen aan de corresponderende optellingen 2 + 3  en  3 + 2.

2. Bij optellingen zoals  72 + 3 met grafische voorstelling de uitkomsten invullen.

3. Optellingen zoals  72 + 3  oplossen in associatie met de corresponderende optelling 2 + 3.

4. Bij optellingen zoals  45 + 3  en 3 + 45 de uitkomsten aanklikken.

5. Bij optellingen zoals  43 + ? = 48  en  ? + 45 = 48 de ontbrekende termen aanklikken.

6. Optellingen zoals  72 + 5  en  2 + 34 invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 1

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: optellen tot honderd

21. TE – E zb

21. Aftrekkingen zoals 87 - 5 oplossen met en zonder grafische voorstelling 

1. Aftrekkingen zoals  78 - 3 met grafische voorstelling koppelen aan de corresponderende aftrekking 8 - 3.

2. Bij aftrekkingen zoals  78 - 3 met grafische voorstelling de uitkomsten invullen.

3. Aftrekkingen zoals  78 - 3  oplossen in associatie met de corresponderende aftrekking 8 - 3.

4. Bij aftrekkingen zoals  45 - 3  de uitkomst aanklikken.

5. Bij aftrekkingen zoals  47 + ? = 43  de ontbrekende aftrekker aanklikken.

6. Aftrekkingen zoals  79 - 5  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd;

22. TE + T ↔ TE + E

22. Optellingen zoals 32 + 50 oplossen in confrontatie met optellingen zoals 32 + 5 met en zonder grafische voorstelling

1. Optellingen zoals  56 + 30  en  56 + 3  koppelen aan de corresponderende optellingen 5 + 3  en  6 + 3.

2. Optellingen zoals  63 + 20  en  63 + 2  oplossen in associatie met de corresponderende optellingen 6 + 2  en  3 + 2.

3. Bij optellingen zoals  74 + 20   en  74 + 2  met grafische voorstelling de uitkomsten invullen.

4. Bij optellingen zoals  53 + 40  en  53 + 4 respectievelijk het aantal  tientallen of eenheden invullen.

5. Bij optellingen zoals  54 + 30  in confrontatie met optellingen zoals 54 + 3 de uitkomsten invullen.

6. Optellingen zoals  52 + 30   en  52 + 3 koppelen aan de uitkomst.

7. Optellingen zoals  57 + 20  en 57  + 2  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 1

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: optellen tot honderd

23. TE - T ↔ TE - E

23. Aftrekkingen zoals 89-50 oplossen in confrontatie met aftrekkingen zoals 89-5 met en zonder grafische voorstelling 

1. Aftrekkingen zoals  56 - 30  en  56 - 3  koppelen aan de corresponderende aftrekkingen 5 - 3  en  6 - 3.

2. Aftrekkingen zoals  63 - 20  en  63 - 2  oplossen in associatie met de corresponderende aftrekkingen 6 - 2  en  3 - 2.

3. Bij aftrekkingen zoals  74 - 20   en  74 - 2  met grafische voorstelling de uitkomsten invullen.

4. Bij aftrekkingen zoals  57 - 40  en  57 - 4 respectievelijk het aantal  tientallen of eenheden invullen.

5. Bij aftrekkingen zoals  59 - 30  in confrontatie met aftrekkingen zoals 59 - 3 de uitkomsten invullen.

6. Aftrekkingen zoals  55 - 30   en  55 - 3 koppelen aan de uitkomst.

7. Aftrekkingen zoals  57 - 20  en 57  - 2  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd;

24. TE + TE zb

24. Optellingen zoals 34 + 52 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 34+50 = 84 en 84+2 = 86 

1. Optellingen zoals  52 + 37  in   t w e e   stappen oplossen met grafische voorstelling.

2. Optellingen zoals  52 + 37  in   t w e e   stappen oplossen zonder grafische voorstelling.

3. Optellingen zoals  43 + 25   koppelen aan de tussenbewerkingen +20  en  +5.

4. Bij optellingen zoals  56 + 23 de tussenuitkomsten  76  en  79  invullen.

5. Optellingen zoals  43 + 25   koppelen aan de uitkomst.

6. Optellingen zoals  57 + 21  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 1

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: optellen tot honderd

25. TE – TE zb 

25. Aftrekkingen zoals 78 - 52 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 78 - 50 = 28 en 28 - 2 = 26 

1. Aftrekkingen zoals  87 - 35  in   t w e e   stappen oplossen met grafische voorstelling.

2. Aftrekkingen zoals  87 - 35  in   t w e e   stappen oplossen zonder grafische voorstelling.

3. Aftrekkingen zoals  46 - 25   koppelen aan de tussenbewerkingen  -20  en  -5.

4. Bij aftrekkingen zoals  56 - 24 de tussenuitkomsten  36  en  32  invullen.

5. Aftrekkingen zoals  47 - 25   koppelen aan de uitkomst.

6. Aftrekkingen zoals  57 - 21  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd;

26. TE + E = T

26. Optellingen zoals 32 + 8 oplossen met en zonder grafische voorstelling 

1. Optellingen zoals  72 + 8  met grafische voorstelling koppelen aan de corresponderende optellingen 2 + 8  en  8 + 2.

2. Bij optellingen zoals  72 + 8   met grafische voorstelling de uitkomsten invullen.

3. Optellingen zoals  72 + 8  oplossen in associatie met de corresponderende optelling 2 + 8.

4. Bij optellingen zoals  47 + 3  en  3 + 47 de uitkomsten aanklikken.

5. Bij optellingen zoals  47 + ? = 50  en  ? + 47 = 50 de ontbrekende termen aanklikken.

6. Bij optellingen zoals  32 + 8  --  38 + 2  --  2 + 38  --  8 + 32  --  38 + ? = 40 ...  de uitkomst of de ontbrekende term invullen.

7. Optellingen zoals  75 + 5  en  6 + 34  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 1

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: optellen tot honderd

27. TE – E = T

27. Aftrekkingen zoals 87 - 7 oplossen met en zonder grafische voorstelling 

1. Aftrekkingen zoals  76 - 6  met grafische voorstelling koppelen aan de corresponderende aftrekkingen 6 - 6.

2. Bij aftrekkingen zoals  76 - 6   met grafische voorstelling de uitkomsten invullen.

3. Aftrekkingen zoals  78 - 8  oplossen in associatie met de corresponderende aftrekking 8 - 8.

4. Bij aftrekkingen zoals  47 - 7  de uitkomsten aanklikken.

5. Bij aftrekkingen zoals  47 + ? = 40  de ontbrekende aftrekker aanklikken.

6. Bij aftrekkingen zoals  ? - 7 = 40  het ontbrekende aftrektal aanklikken.

7. Aftrekkingen zoals  75 - 5  en  75 - 70  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd;

28. TE + E en E + TE mb

28. Optellingen zoals 46 + 7 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 46 + 4 = 50 en 50 + 3 = 53 

1. Optellingen zoals  8 + 7  in   t w e e   stappen oplossen met grafische voorstelling.

2. Optellingen zoals  38 + 7  in   t w e e   stappen oplossen met grafische voorstelling.

3. Optellingen zoals  78 + 5  in   t w e e   stappen oplossen zonder grafische voorstelling.

4. Bij optellingen zoals  45 + 8 de groep tussenbewerkingen aanklikken.

5. Bij optellingen zoals  45 + 7  de uitkomsten aanklikken.

6. Optellingen zoals  76 + 5  en  5 + 76  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 1

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: optellen tot honderd

29. TE – E mb

29. Aftrekkingen zoals 82 - 7 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 82 - 2 = 80 en 80 - 5 = 75

1. Aftrekkingen zoals  15 - 7  in   t w e e   stappen oplossen met grafische voorstelling.

2. Aftrekkingen zoals  35 - 7  in   t w e e   stappen oplossen met grafische voorstelling.

3. Aftrekkingen zoals  73 - 5  in   t w e e   stappen oplossen zonder grafische voorstelling.

4. Bij aftrekkingen zoals  45 - 8 de groep tussenbewerkingen aanklikken.

5. Bij aftrekkingen zoals  45 - 7  de uitkomsten aanklikken.

6. Aftrekkingen zoals  76 - 8  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd;

30. TE + TE = T

30. Optellingen zoals 56+24 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 56 + 20 = 76 en 76 + 4 = 80

1. Optellingen zoals  52 + 38  in   t w e e   stappen oplossen met grafische voorstelling.

2. Optellingen zoals  52 + 38  in   t w e e   stappen oplossen zonder  grafische voorstelling.

3. Optellingen zoals  43 + 27 koppelen aan de tussenbewerkingen  +20  en  + 7.

4. Bij optellingen zoals  56 + 24 de tussenuitkomsten 76  en  80 invullen.

5. Bij optellingen zoals  43 + 27  de uitkomsten aanklikken.

6. Optellingen zoals  57 + 23  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 1

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: optellen tot honderd

31. T – TE

31. Aftrekkingen zoals 80 - 37 met en zonder grafische voorstelling in twee stappen oplossen: 80 - 30 = 50 en 50 - 7 = 43

1. Aftrekkingen zoals  80 - 37  in   t w e e   stappen oplossen met grafische voorstelling.

2. Aftrekkingen zoals  80 - 37  in   t w e e   stappen oplossen zonder grafische voorstelling.

3. Aftrekkingen zoals  50 - 26  koppelen  aan de tussenbewerkingen  -20  en  -6.

4. Bij aftrekkingen zoals  50 - 26  de tussenuitkomsten 30  en  24  invullen.

5. Bij aftrekkingen zoals  60 - 27  de uitkomsten aanklikken.

6. Aftrekkingen zoals  60 - 27  invullen in een reeks van 40 oefeningen. 

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven  uit  het  hoofd  uitvoeren  waarbij  een  doelmatige  oplossingsweg  gekozen  wordt  op  basis   van  inzicht  in  de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd;

32. TE + TE mb

32. Optellingen zoals 58 + 37 in twee of drie stappen oplossen met en zonder grafische voorstelling

1. Optellingen zoals  58 + 37  in drie stappen oplossen met grafische voorstelling.

2. Optellingen zoals  58 + 37  in twee stappen oplossen met grafische voorstelling.

3. Optellingen zoals  58 + 37  in drie stappen oplossen met tussenbewerkingen zonder grafische voorstelling.

4. Optellingen zoals  58 + 37  in twee stappen oplossen met tussenbewerkingen zonder grafische voorstelling.

5. Optellingen zoals  58 + 37  in drie stappen oplossen met tussenuitkomsten zonder grafische voorstelling.

6. Optellingen zoals  58 + 37  in twee stappen oplossen met tussenuitkomsten zonder grafische voorstelling.

7. Optellingen zoals  58 + 37  koppelen aan de groep   +30    +2    +5.

8. Optellingen zoals  58 + 37  koppelen aan de groep   +40    -3.

9. Optellingen zoals  58 + 37  invullen in een reeks van 40 oefeningen.

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen tot 10

1.13 opgaven uit het hoofd uitvoeren waarbij een doelmatige oplossingsweg gekozen wordt op basis van inzicht in de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: optellen tot honderd

33. TE – TE mb

33. Aftrekkingen zoals 85 - 37 in twee of drie stappen oplossen met en zonder grafische voorstelling

1. Aftrekkingen zoals  85 - 37  in drie stappen oplossen met grafische voorstelling.

2. Aftrekkingen zoals  85 - 37  in twee stappen oplossen met grafische voorstelling.

3. Aftrekkingen zoals  85 - 37  in drie stappen oplossen met tussenbewerkingen zonder grafische voorstelling.

4. Aftrekkingen zoals  85 - 37  in twee stappen oplossen met tussenbewerkingen zonder grafische voorstelling.

5. Aftrekkingen zoals  85 - 37  in drie stappen oplossen met tussenuitkomsten zonder grafische voorstelling.

6. Aftrekkingen zoals  85 - 37  in twee stappen oplossen met tussenuitkomsten zonder grafische voorstelling.

7. Aftrekkingen zoals  85 - 37  koppelen aan de groep   -30    -5    -2.

8. Aftrekkingen zoals  85 - 37  koppelen aan de groep   -40    +3.

9. Aftrekkingen zoals  85 - 37  invullen in een reeks van 40 oefeningen.

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven uit het hoofd uitvoeren waarbij een doelmatige oplossingsweg gekozen wordt op basis van inzicht in de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd

34. Plus tot 100 : alles

34. Veertien types optellingen tot 100 :  T+T -- T+E -- E+TE -- TE+E=T -- E+TE=T -- TE+T -- T+TE -- ...

  1. Bij 40 optellingen zoals  50 + 30  --  50 + 3  --  3 + 50  de sommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  2. Bij 40 optellingen zoals  63 + 5  --  7 + 42  de sommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  3. Bij 40 optellingen zoals  53 + 20  --  30 + 57 de sommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  4. Bij 40 optellingen zoals  62 + 35  de sommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  5. Bij 40 optellingen zoals  87 + 3  --  6 + 34  de sommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  6. Bij 40 optellingen zoals  56 + 7  --  8 + 64  de sommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  7. Bij 40 optellingen zoals  52 + 38  de sommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  8. Bij 40 optellingen zoals  37 + 29  de sommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  9. Bij 40 optellingen zoals  53 + 37  op de passende uitkomst klikken.

10. Bij 40 optellingen van allerlei types op de passende uitkomst klikken.

11. Bij 40 optellingen van allerlei types op de sommen klikken die  45  -- 54  --  56  --  65  als uitkomst hebben.

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven uit het hoofd uitvoeren waarbij een doelmatige oplossingsweg gekozen wordt op basis van inzicht in de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd

35. Min tot 100 : alles

35. Negen types aftrekkingen tot 100 :  T-T -- T-E -- TE-T -- TE-E=T -- TE-E zb -- TE-TE =T-- TE-TE zb -- ...

  1. Bij 40 aftrekkingen zoals  80 - 50  de minsommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  2. Bij 40 aftrekkingen zoals  50 - 4  de minsommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  3. Bij 40 aftrekkingen zoals  76 - 40  de minsommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  4. Bij 40 aftrekkingen zoals  87 - 7  de minsommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  5. Bij 40 aftrekkingen zoals  68 - 5  de minsommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  6. Bij 40 aftrekkingen zoals  53 - 23  de minsommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  7. Bij 40 aftrekkingen zoals  78 - 53  de minsommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  8. Bij 40 aftrekkingen zoals  52 - 7  de minsommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  9. Bij 40 aftrekkingen zoals  95 - 68  de minsommen vormen door op de passende cijfers te klikken.

10. Bij 40 aftrekkingen zoals  28 - 8  --  90 - 50  --  98 - 68  op de passende uitkomst klikken.

11. Bij 40 aftrekkingen van allerlei types op de passende uitkomst klikken.

12. Bij 40 aftrekkingen van allerlei types op de minsommen klikken die  23  --  32  --  45  -- 54  --  56  --  65  als uitkomst hebben.

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij aftrekken tot 10

1.13 opgaven uit het hoofd uitvoeren waarbij een doelmatige oplossingsweg gekozen wordt op basis van inzicht in de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: aftrekken tot honderd

36. Maaltafels van 4, 5 en 6

36. Maaltafels van 4, 5 en 6 oefenen :  groepje meer of minder; op de productgetallen klikken of ze vormen.

1. Bij 20 maaltafelproducten van 5 en de omkeringen op de passende productgetallen klikken.

2. Bij 20 maaltafelproducten van 5 en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

3. Bij 20 maaltafelproducten van 6 en de omkeringen de productgetallen vinden door een groepje meer te nemen.

4. Bij 20 maaltafelproducten van 6 en de omkeringen op de passende productgetallen klikken.

5. Bij 20 maaltafelproducten van 6 en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

6. Bij 20 maaltafelproducten van 4 en de omkeringen de productgetallen vinden door een groepje minder te nemen.

7. Bij 20 maaltafelproducten van 4 en de omkeringen op de passende productgetallen klikken.

8. Bij 20 maaltafelproducten van 4 en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

9. Bij 40 maaltafelproducten van 4, 5 en 6 en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

10. Bij 40 productgetallen van de maaltafels van 4, 5 en 6 en de omkeringen de ontbrekende factor aanklikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

37. Maaltafels van 2, 3 en 9

37. Maaltafels van 2, 3 en 9 oefenen :  groepje meer of minder; op de productgetallen klikken of ze vormen.

  1. Bij 20 maaltafelproducten van 2 en de omkeringen op de passende productgetallen klikken.

  2. Bij 20 maaltafelproducten van 2 en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  3. Bij 20 maaltafelproducten van 3 en de omkeringen de productgetallen vinden door een groepje meer te nemen.

  4. Bij 20 maaltafelproducten van 3 en de omkeringen op de passende productgetallen klikken.

  5. Bij 20 maaltafelproducten van 3 en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  6. Bij 20 maaltafelproducten van 9 en de omkeringen de productgetallen vinden door een groepje minder te nemen.

  7. Bij 20 maaltafelproducten van 9 en de omkeringen op de passende productgetallen klikken.

  8. Bij 20 maaltafelproducten van 9 en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  9. Bij 40 maaltafelproducten van 2 - 3 - 9 en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

10. Bij 40 productgetallen van de maaltafels van  2 - 3 - 9  en de omkeringen de ontbrekende factor aanklikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

38. Maaltafels van 7 en 8

38. Maaltafels van 7 en 8 oefenen :  1of 2 groepjes meer of minder; op de productgetallen klikken of ze vormen.

  1. Bij 10 maaltafelproducten van 7 achtereenvolgens op de passende omkeringen en op de juiste productgetallen klikken.

  2. Bij 10 maaltafelproducten van 8 achtereenvolgens op de passende omkeringen en op de juiste productgetallen klikken.

  3. Bij 4 maaltafelproducten van 7 en 8  en de omkeringen de productgetallen vinden door een groepje meer te nemen.

  4. Bij 4 maaltafelproducten van 7 en 8  en de omkeringen de productgetallen vinden door een groepje minder te nemen.

  5. Bij de maaltafelproducten  7x7  --  7x8  --  8x7  --  8x8  de productgetallen vinden twee groepen meer of minder te nemen.

  6. Bij 20 maaltafelproducten van 7 en de omkeringen op de passende productgetallen klikken.

  7. Bij 20 maaltafelproducten van 7 en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  8. Bij 20 maaltafelproducten van 8 en de omkeringen op de passende productgetallen klikken.

  9. Bij 20 maaltafelproducten van 8  en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

10. Bij 40 maaltafelproducten van  7 en 8  en de omkeringen de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

39. Productenveld-1

39. Op blind productenveld maaltafels oefenen en tellen met sprongen

1. Tellen met sprongen van vijf en van tien. De getallen vormen door op de juiste cijfers te klikken.

2. Tellen met sprongen van vier en van acht. De getallen vormen door op de juiste cijfers te klikken.

3. Tellen met sprongen van drie en van zes. De getallen vormen door op de juiste cijfers te klikken.

4. Tellen met sprongen van zeven en van negen. De getallen vormen door op de juiste cijfers te klikken.

5. De maaltafels van 2, 4 en 8 plus de omkeringen. De getallen vormen door op de juiste cijfers te klikken.

6. De maaltafels van 3, 6 en 9 plus de omkeringen. De getallen vormen door op de juiste cijfers te klikken.

7. De maaltafels van 5, 10 en 7 plus de omkeringen. De getallen vormen door op de juiste cijfers te klikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

40. Productenveld-2

40. Op blind productenveld groepjes van 3 of 4 gelijke producten zoeken plus moeilijke producten

1. Welke producten zitten achter het vraagteken ?  Drie of vier gelijke producten vormen door op de juiste cijfers te klikken.

2. Waar is de plaats van het gegeven gelijke product ?  Op een blind honderdveld in de juiste vakjes klikken.

3. Welke producten zitten achter het vraagteken ?  Moeilijke producten vormen door op de juiste cijfers te klikken.

4. Waar is de plaats van het gegeven moeilijke product ?  Op een blind honderdveld in het juiste vakje klikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

41. Gelijke producten (48)

41. Bij producten die 3 of 4 keer voorkomen in de maaltafels de ontbrekende factoren invullen of aanklikken 

1. Bij 48 maaltafelproducten  - die 3 of 4 keer voorkomen in de maaltafels -  op de passende productgetallen klikken.

2. Bij 38 maaltafelproducten  de productgetallen vormen door  op de passende cijfers te klikken.

3. Bij 34 maaltafelproducten  - die 3 of 4 keer voorkomen in de maaltafels -  de ontbrekende factoren invullen

4. Bij oefeningen zoals   12   =   2 x ?  =  ? x ?  =  ? x ?  =  ? x ?  de ontbrekende factoren invullen :  omkeren, halveren en verdubbelen.

5. Bij 48 maaltafelproducten  - die 3 of 4 keer voorkomen in de maaltafels -  de ontbrekende factor aanklikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

42. Overige producten (52)

42. Bij producten die 1 of 2 keer voorkomen in de maaltafels de ontbrekende factoren invullen of aanklikken 

1. Bij 52 maaltafelproducten  - die 1 of 2 keer voorkomen in de maaltafels -  op de passende productgetallen klikken.

2.  Bij 52 maaltafelproducten  - die 1 of 2 keer voorkomen in de maaltafels -   de productgetallen vormen door  op de passende cijfers te klikken.

3. Bij oefeningen zoals 28  =  4 x ?  =  ? x ?   de ontbrekende factoren invullen.

4. Bij 52 maaltafelproducten  - die 1 of 2 keer voorkomen in de maaltafels -  de ontbrekende factor aanklikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

43. Alle maaltafels

43. Bij de maaltafels op de passende productgetallen klikken of ze vormen door op de passende cijfers te klikken

  1. Bij 40 producten van de maaltafels 5 en 10 op de passende productgetallen klikken.

  2. Bij 40 producten van de maaltafels 5 en 10 de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  3. Bij 40 producten van de maaltafels 3 en 6 op de passende productgetallen klikken.

  4. Bij 40 producten van de maaltafels 3 en 6 de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  5. Bij 40 producten van de maaltafels 4 en 8 op de passende productgetallen klikken.

  6. Bij 40 producten van de maaltafels 4 en 8 de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  7. Bij 40 producten van de maaltafels 7 en 9 op de passende productgetallen klikken.

  8. Bij 40 producten van de maaltafels 7 en 9 de productgetallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

  9. Bij 60 producten van de maaltafels 2, 3, 4 en 5 op de ontbrekende factor klikken.

10. Bij 60 producten van de maaltafels 6, 7, 8 en 9 op de ontbrekende factor klikken.

11. Zestig maaltafelproducten invullen via het toetsenbord en met tijdopname.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

wiskunde

derde  klas

44. Deeltafels van 1, 2, 5 en 10

44. De deeltafels van 1 - 2 - 5 en 10 en de omkeringen oefenen, bijvoorbeeld 40 : 10 = 4 en 40 : 4 = 10.

1. De deeltafel van 1 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

2. Bij de deeltafel van 1 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

3. De deeltafel van 2 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

4. Bij de deeltafel van 2 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

5. De deeltafel van 5 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

6. Bij de deeltafel van 5 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

7. De deeltafel van 10 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

8. Bij de deeltafel van 10 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

45. Deeltafels van 3, 4 en 6

45. De deeltafels van 3 - 4 - 6  en de omkeringen oefenen, bijvoorbeeld 30 : 10 = 3 en 30 : 3 = 10.

1. De deeltafel van 3 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

2. Bij de deeltafel van 3 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

3. De deeltafel van 4 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

4. Bij de deeltafel van 4 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

5. De deeltafel van 6 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

6. Bij de deeltafel van 6 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

7. Bij de deeltafel van 3 - 4 - 6  en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

8. Bij de deeltafel van 3 - 4 - 6  en de omkeringen op de passende delers klikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

46. Deeltafels van 7, 8 en 9

46. De deeltafels van 7 - 8 - 9 en de omkeringen oefenen, bijvoorbeeld 70 : 10 = 7 en 70 : 7 = 10.

1. De deeltafel van 7 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

2. Bij de deeltafel van 7 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

3. De deeltafel van 8 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

4. Bij de deeltafel van 8 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

5. De deeltafel van 9 en de omkeringen koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen.

6. Bij de deeltafel van 9 en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

7. Bij de deeltafel van 7 - 8 - 9  en de omkeringen op de passende quotiënten klikken.

8. Bij de deeltafel van 7 - 8 - 9  en de omkeringen op de passende delers klikken.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

47. Deeltallenveld-1

47. Op blind deeltallenveld quotiënten van deeltafels associëren met de corresponderende producten

1. De deeltafels van 5 en van 10 plus de omkeringen :  de deeltallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

2. De deeltafels van 2 en van 3 plus de omkeringen :  de deeltallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

3. De deeltafels van 1 en van 4 plus de omkeringen :  de deeltallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

4. De deeltafels van 6 plus de omkeringen :  associëren met de corresponderende producten , bijvoorbeeld  24 : 6 = 4, want 24 = 6 x 4.

5. De deeltafels van 7 plus de omkeringen :  associëren met de corresponderende producten , bijvoorbeeld  21 : 7 = 3, want 21 = 7 x 3.

6. De deeltafels van 8 plus de omkeringen :  associëren met de corresponderende producten , bijvoorbeeld  24 : 8 = 3, want 24 = 8 x 3.

7. De deeltafels van 9 plus de omkeringen :  associëren met de corresponderende producten , bijvoorbeeld  27 : 9 = 3, want 27 = 9 x 3.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

48. Deeltallenveld-2

48. Op blind deeltallenveld gelijke en moeilijke deeltallen aanklikken

1. Gelijke deeltallen zoals bij  20 : 10 = 2  --  20 : 2 = 10  --  20 : 4 = 5  --  20 : 5 = 4  vormen door op de passende cijfers te klikken.

2. Het vakje van gelijke deeltallen  zoals bij  20 : 10 = 2  --  20 : 2 = 10  --  20 : 4 = 5  --  20 : 5 = 4  aanklikken op het blind deeltallenveld.

3. Moeilijke deeltallen zoals bij  49 : 7 = 7  --  81 : 9 = 9  --  56 : 7 = 8  --  56 : 8 = 7  vormen door op de passende cijfers te klikken.

4. Het vakje van moeilijke deeltallen  zoals bij  49 : 7 = 7  --  81 : 9 = 9  --  56 : 7 = 8  --  56 : 8 = 7  aanklikken op het blind deeltallenveld.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

49. Honderdveld : deeltallen

49. Op honderdveld getallen aanklikken die deelbaar zijn door 2 t.e.m. 9 plus getallen met rest 1 of 3

1. Op  het honderdveld achtereenvolgens de getallen aanklikken die deelbaar zijn door 2, 3, 4 of 5.

2. Op  het honderdveld achtereenvolgens de getallen aanklikken die deelbaar zijn door 6, 7, 8 of 9.

3. Op  het honderdveld achtereenvolgens de getallen aanklikken die 1 als rest hebben bij deling door 3, 4, 5 of 6.

4. Op  het honderdveld achtereenvolgens de getallen aanklikken die 3 als rest hebben bij deling door 7, 8, 9 of 10.

1.3   de  betekenis  kennen  van:  delen, deler, quotiënt en rest.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

50. Gelijke deeltallen

50. Gelijke deeltallen zoals 12 : 2 = 6 -- 12 : 6 = 2 -- 12 : 3 = 4 -- 12 : 4 = 3 oefenen.

1. Bij 13 deeltallen  - die 3 of 4 keer voorkomen in de deeltafels -  op de passende quotiënten klikken.

2. Bij 13 deeltallen  - die 3 of 4 keer voorkomen in de deeltafels -  op de passende delers klikken.

3. Bij 13 deeltallen  - die 3 of 4 keer voorkomen in de deeltafels -  op de passende deeltallen klikken.

4. Bij 9 deeltallen  - die 3 of 4 keer voorkomen in de deeltafels -  de deeltallen vormen door op de passende cijfers te klikken.

5. Delingen zoals  24 : 4  --  24 : 6  --  24 : 3  --  24 : 8  koppelen aan de corresponderende vermenigvuldigingen  4 x 6  --  6 x 4  --  3 x 8  --  8 x 3.

6. Vermenigvuldigingen zoals  4 x 6  --  6 x 4  --  3 x 8  --  8 x 3  koppelen aan de corresponderende delingen   24 : 4  --  24 : 6  --  24 : 3  --  24 : 8.

7. Bij 9 deeltallen  - die 3 of 4 keer voorkomen in de deeltafels -  de delers, de quotiënten én de corresponderende factoren intikken

8.  Bij 13 deeltallen  - die 3 of 4 keer voorkomen in de deeltafels -  de deeltallen, de delers en de quotiënten intikken

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

wiskunde

vierde  tot   en  met  zesde  klas

51. Oefeningen zoals 23 = ? x 5 + ?

51. Getallen situeren tussen twee maaltafelproducten en één factor plus term vinden.

1. Oefeningen zoals  6 x 4 + 3  =  ?  situeren tussen twee maaltafelproducten.

2. Oefeningen zoals  6 x 4 + 3  =  ?  oplossen met tussenstappen.

3. Oefeningen zoals  27  =  ? x 4 + ?  situeren tussen twee maaltafelproducten.

4. Oefeningen zoals  27  =  ? x 4 + ?  oplossen met tussenstappen.

5. Oefeningen zoals  27  =  ? x 4 + ?  in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

1.6   de symbolen  = + - x : in bewerkingen noteren en hanteren

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

52. Delen met rest : 23 : 5 = ? / rest ?

52. Getallen tot 100 delen door 1 tot en met 10 met rest en daarbij steunen op de maal- en deeltafels.

1. Oefeningen zoals  32 : 5 associëren met het meest nabije deeltafelquotiënt, dus 30 : 5.

2. Oefeningen zoals  32 : 5  oplossen met tussenstappen.

3. Oefeningen zoals  32 : 5  in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

4. Oefeningen zoals  32 : 5 associëren met oefeningen zoals  5 x 6 + 2.

5. Oefeningen zoals  5 x 6 + 2 associëren met oefeningen zoals  32 : 5.

1.3   de  betekenis  kennen  van: product, quotiënt en rest.

1.6   de symbolen  = + - x : in bewerkingen noteren en hanteren

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

53. Oefeningen zoals 2 x 40  en  het dubbel van 28

53. Oefeningen zoals 2 x 40 en het dubbel van 28 oplossen met en zonder tussenstappen.

1. Oefeningen zoals  4 x 20  en 30 x 2  oplossen met tussenstappen.

2. Oefeningen zoals  4 x 20  en 30 x 2  in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

3. Oefeningen zoals   h e t    d u b b e l    v a n    28    oplossen met tussenstappen.

4. Oefeningen zoals   h e t    d u b b e l    v a n    28    in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

54. Oefeningen zoals 21x / 19x / 3 x 27 / 16 x 4

54. Vermenigvuldigingen met factor 19 of 21 en oefn. zoals 3x27 en 16x4 oplossen met en zonder tussenstappen.

1. Oefeningen zoals  4 x 21  en 31 x 3  oplossen met tussenstappen.

2. Oefeningen zoals  5 x 19  en 29 x 3  oplossen met tussenstappen.

3. Oefeningen zoals  4 x 21  --   5 x 19   --   31 x 3   --   29 x 3  in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

4. Oefeningen zoals  3 x 27 oplossen met tussenstappen.

5. Oefeningen zoals  16 x 4 oplossen met tussenstappen.

6. Oefeningen zoals  3 x 27 en 16 x 4  in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

55. Oefeningen zoals 60 : 3 en 60 : 30 / de helft van 76

55. Oefeningen zoals 60 : 3, 60 : 30 en de helft van 76 oplossen met en zonder tussenstappen.

1. Oefeningen zoals  60 : 3  en 60 : 30  oplossen met tussenstappen.

2. Oefeningen zoals  60 : 3  en 60 : 30  in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

3. Oefeningen zoals    d e    h e l f t    v a n    68    oplossen met tussenstappen.

4. Oefeningen zoals    d e    h e l f t    v a n    76    in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de deeltafels.

56. Breuk van een getal

56. Oefn. zoals 16:8 en 2 in 16 associëren met 1/8 van 16 en 3/8 van 16 oplossen met en zonder tussenstappen.

1. Oefeningen zoals  16 : 8 associëren met 1/8 van 16.

2. Oefeningen zoals  2 in 16  associëren met 1/8 van 16.

3. Oefeningen zoals  3/8 van 16 oplossen met  tussenstappen.

4. Oefeningen zoals  3/8 van 16  in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

1.6   de symbolen  = + - x : in bewerkingen noteren en hanteren

1.11 inzicht in de relaties tussen de bewerkingen.

57. Oefeningen zoals 84 : 7 à (70 + 14) : 7

57. Oefeningen zoals 84 : 7  à (70+14) : 7   en   72 : 3  à (60+12) : 3 oplossen met en zonder tussenstappen.

1. Oefeningen zoals  84 : 7  oplossen met de tussenstappen 70 : 7  en  14 : 7.

2. Oefeningen zoals  72 : 3  oplossen met de tussenstappen 60 : 3  en  12 : 3.

3. Oefeningen zoals  84 : 7  en  72 : 3   in reeksen oplossen zonder tussenstappen.

4. Oefeningen zoals  84 : 7  en  72 : 3   koppelen aan de passende uitkomsten.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels en de bijhorende deeltafels

1.14 op concrete wijze de volgende eigenschappen van bewerkingen toepassen: splitsen en verdelen.

58. Oefeningen zoals 70 x 3 en 6 x 40

58. Oefeningen zoals 7 x 30, 70 x 3 en 70 x 30 oplossen in associatie met 7 x 3.

1. Oefeningen zoals  4 x 60 oplossen in associatie met 4 x 6.

2. Oefeningen zoals 30 x 7 oplossen in associatie met 3 x 7.

3. Oefeningen zoals  30 x 70 oplossen in associatie met 3 x 7.

4. Bij oefeningen zoals  4 x 60,  30 x 7  en  30 x 70 de uitkomsten invullen.

1.10 in staat zijn tot onmiddellijk geven van correcte resultaten bij de maaltafels tot en met die van 10

1.13 opgaven uit het hoofd uitvoeren waarbij een doelmatige oplossingsweg gekozen wordt op basis van inzicht in de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: vermenigvuldigen naar analogie met de tafels.

59. Oefeningen zoals 630 : 9 en 630 : 70

59. Oefeningen zoals 630 : 9, 630 : 90 en 6300 : 90 oplossen in associatie met 63 : 9.

1. Oefeningen zoals  420 : 7 oplossen in associatie met 42 : 7.

2. Oefeningen zoals 210 : 70 oplossen in associatie met 21 : 7.

3. Oefeningen zoals  6300 : 90 oplossen in associatie met 63 : 9.

4. Bij oefeningen zoals  420 : 7,  210 : 70  en  6300 : 90  de uitkomsten invullen.

1.13 opgaven uit het hoofd uitvoeren waarbij een doelmatige oplossingsweg gekozen wordt op basis van inzicht in de

       eigenschappen van bewerkingen en in de structuur van getallen: delen naar analogie met de tafels.

wiskunde

alle  klassen

60. Vijf-minuten-toetsen-TRAINING

60. Training van 8 vijf-minuten-toetsen van elementaire bewerkingen : plus-, min-, maal- en deeltafels  en  splitsingen

1. Splitsingen tot 10

2. Plustafels tot 10

3. Mintafels tot 10

4. Plustafels tot 20

5. Mintafels tot 20

6. Maaltafels tot 10

7. Deeltafels tot 10

8. Splitsingen tot 100

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen en aftrekken tot 10

       en bij de tafels van vermenigvuldiging tot en met de tafels van 10 en de bijhorende deeltafels.

61. Vijf-minuten-toetsen-TEST

61. Test van 8 vijf-minuten-toetsen van elementaire bewerkingen : plus-, min-, maal- en deeltafels  en  splitsingen

1. Splitsingen tot 10

2. Plustafels tot 10

3. Mintafels tot 10

4. Plustafels tot 20

5. Mintafels tot 20

6. Maaltafels tot 10

7. Deeltafels tot 10

8. Splitsingen tot 100

1.10 in staat zijn tot een onmiddellijk geven van correcte resultaten bij optellen en aftrekken tot 10

       en bij de tafels van vermenigvuldiging tot en met de tafels van 10 en de bijhorende deeltafels.

wiskunde

overzichten